Korte impressie van een woonrage. Woonsferen in tijdschriften, TV-programma’s en foto’s van de hedendaagse woning
Badkamers zijn in, zo leerde ik onlangs uit TV-woonmagazine van Veronica. Badkamerstiliste Magda van der Rijst maakte duidelijk dat de woonbewuste TV-kijker niet met willekeurig welke badkamer voor de dag kan komen. Ook de redactie van het woontijdschrift Eigen huis & interieur is van de badkamertrend op de hoogte. In de rubriek ‘extra’ van zijn oktobernummer worden de ‘special effects’ van de moderne badkameruitrusting breed uitgemeten. Voor een koel ‘waterachtig’ effect schildere men de wanden zachtgroen om ze vervolgens te bekleden met hardglas (circa fl. 355,- per m2). Als ligbad kieze men het model ‘Theems’. Wat minder koel baden kan ook. Wanneer de voorkeur uit gaat naar een ‘warme, open uitstraling’ wordt het model ‘Seine’ aanbevolen, in combinatie met kersenhouten wanden en een vloer van teaklaminaat. Men vergete vooral niet het ensemble te completeren met een modern douchegarnituur, dan wel met wafeldoeken!
Het hedendaagse baden is niet zuiver een kwestie van hygiëne, het is een ‘modern moment voor jezelf’, zo lezen wij in een aflevering van het tijdschrift Psychologie over de hedendaagse woonbehoeften. Of wij nu ‘koel en nat’ willen baden of ‘warm en droog’, de plaatjes van de prachtig uitgelichte badkamerinterieurs vertellen ons: baden is een ‘must’. Daarbij gaat het er niet om in welke sfeer we wensen te baden, als het maar sfeervol gebeurt. Het stylistenjargon stimuleert de vrije associatie met warme en koude streken, met blauwe meren en bruisende watervallen en met uiteenlopende badtradities.
De consument springt gretig in op de badkamertrend, één van de vele trends op woongebied voor het najaar van 1996. Nu ‘wonen’ het ‘creëren van sferen’ is gaan betekenen en de persoonlijke voorkeur richtinggevend is geworden bij de keuze van de inrichting schieten de decorating-winkels als paddestoelen uit de grond. Ze proberen zo goed mogelijk te voldoen aan de toenemende vraag aan ‘persoonlijke’ woonartikelen. Maarten Hendriks, die onlangs een afdeling badkameraccessoires toevoegde aan zijn winkel in deurkrukken (van art deco tot Mendini), kan het beamen: mensen worden ‘steeds individueler’ en kopen daarom graag ‘iets bijzonders’. Dat een interieur (weer) een associatieve betekenis mag hebben blijkt niet alleen uit de woontijdschriften, woonprogramma’s en woonwinkels. Vrijheid en individuele expressie staan voorop bij menig designer en (interieur)ontwerper. Voor Philippe Starck betekent baden bij voorbeeld: eigentijds, maar herinnerend aan archaïsche tijden. Zijn badkamerobjecten verwijzen naar de oertypen van wastobbe en emmer.
‘Nederland woont zich een ongeluk’
De jaren negentig lijken te worden gekenmerkt door een meer dan gewone belangstelling voor alles wat met het interieur te maken heeft. Woonbeurzen maken elk jaar grotere omzetten. Glossy woontijdschriften als Eigen huis & interieur, Elle wonen, Elle decoration en VT wonen brengen maandelijks dikke nummers uit. Wekelijks zijn er verschillende TV-programma’s over interieur op de buis, waaronder In en om het huis (SBS 6), Eigen huis en tuin (RTL 4), TV-woonmagazine (Veronica), Interieurarchitectuur (TELEAC) en Trade secrets (BBC). Dezelfde woonideeën en handige doe-het-zelf tips worden aan de kijker gepresenteerd, maar gehuld in een jasje van ‘reality-TV’ of verpakt volgens de formule ‘situatie voor en na restyling’.
Het verschijnsel van die meer dan gewone belangstelling voor het interieur is niet uniek voor de jaren negentig van de twintigste eeuw, en het karakter van de publiciteit die daarmee gepaard gaat is dat evenmin. De geschiedenis kent diverse ‘oplevingen’ die steeds gepaard gingen met welgemeende adviezen aan de consument via de toen beschikbare publicitaire kanalen. Tegenwoordig wordt ons niet meer, zoals in de tijd van ‘Goed Wonen’ een ‘goed’ naast een ‘slecht’ interieur getoond. We vinden alleen nog modelkamers van de goede soort. Evenmin zal men ons anno 1996 ‘kunstzin’ willen bijbrengen, zoals in de tweede helft van de negentiende eeuw, toen men geloofde dat schoonheid kon worden herkend door zich de schoonheidswetten eigen te maken. Handboekjes voor huishoudscholen met regels voor ‘het versieren van de woning’ zal tegenwoordig niemand meer ter hand nemen. Het moderne ‘savoir vivre’ cultiveert het ‘persoonlijke’ wonen uitgaande van een vrije keuzemogelijkheid. TV-makers als TELEAC helpen een handje om onze persoonlijke voorkeuren te leren kennen.
Opvallend is wel dat de inleiding van het onlangs verschenen handboek Van neorenaissance tot postmodernisme juist een gebrek aan belangstelling voor het interieur signaleert, althans voor het historische interieur, met als gevolg dat er onnodig veel oude interieurs verloren gaan. Dit verschijnsel lijkt moeilijk te rijmen met de grote belangstelling voor het hedendaagse wonen zoals hierboven geschetst. Waarom vinden wij het eigentijdse wonen wel belangrijk, maar het historische interieur niet? Zijn wonen en interieur eigenlijk wel dezelfde dingen?
Volgens Van Dale betekent interieur: ‘het inwendige van een gebouw, huis, vertrek, auto e.d., m.n. wat de aankleding, meubilering en stoffering betreft’. De betekenis van wonen is breder. Wonen kan men ‘in de stad’ of ‘op een dorp’, ‘in een eigen huis’ of ‘op kamers’. Men kan ‘afgelegen’ wonen, men kan ‘groot’ wonen of ‘klein’, ‘mooi’ of ‘prettig’. Het begrip wonen heeft een belangrijke psychologische component, terwijl interieur een belangrijke materiële component heeft. Ofschoon de beide woorden door elkaar gebruikt worden betekenen ze dus niet precies hetzelfde. In het begrip woning, ‘het huis of deel van een huis waarin men woont’, lijken componenten van beide andere begrippen samen te komen.
Om het karakter van het interieur, het wonen en de woning anno 1996 te kennen is het verhelderend om drie verschillende benaderingen van het thema naast elkaar te leggen: ten eerste het interieur als kunstvorm, ten tweede het wonen als uitdrukking van sociale identiteit en ten derde de woning als object van persoonlijke identificatie, als ‘spiegel van de ziel’.
Interieur als kunst en wonen als imago
Hoe ziet het interieur in de jaren negentig van onze eeuw eruit als we het beschouwen als kunstvorm? Het antwoord vinden we in het laatste hoofdstuk van het genoemde handboek waarin het postmoderne wonen het overzicht van het twintigste-eeuwse wonen afsluit. Alleen de mensen die begrepen hebben dat het interieur heden ten dage een vleugje Starck of een sprankje Mendini moet vertonen, maken kans te worden opgenomen in een dergelijk handboek. Tenslotte dient een interieur vanuit kunsthistorisch opzicht nog altijd stilistisch herkenbaar te zijn. In dit boek worden de geselecteerde interieurs op de kunsthistorische operatietafel ontleed. Ze zullen uiteenvallen in componenten waarvan is afgesproken dat ze een interieur uitmaken: ruimte (vorm van de afzonderlijke ruimten en indeling van de plattegrond), materialen, kleur, licht en inrichting (zowel vast als los). Ze zullen geanalyseerd worden op de kenmerkende aankleding en decoratie, en ze zullen een demonstratie zijn van de opvattingen van de ontwerpers. Maar we komen niet te weten welke mensen er achter de interieurs schuil gaan en wat hun motivatie was bij de inrichting van hun woning. Zelfs in de tijd van het ‘persoonlijke’ wonen blijven de bewoners zelf onzichtbaar. We krijgen dan ook alleen de interieurs van die mensen te zien, die ontvankelijk zijn voor het concept van interieur als kunst (en die dat kunnen betalen).
Wanneer we iets willen weten over de smaak van bewoners en over het imago dat daarmee wordt uitgedragen zijn we aangewezen op sociologische studies, zoals die van Elleke de Wijs-Mulkens. Zij bestudeerde in haar proefschrift de verbanden tussen wonen en sociale identiteit. In navolging van de socioloog P. Bourdieu (La Distinctio, 1979) stelt zij dat smaak (in huizen, auto’s, vakantiebestemmingen etc.) wordt bepaald door twee factoren. De ene is de hoogte van iemands sociale status (financiële situatie, opleiding, sociale vaardigheden). De ander is een oriëntatie op de economische dan wel culturele kant van de samenleving.
In haar proefschrift vergelijkt De Wijs-Mulkens de smaak van een economische elite (accountants, leden van raden van bestuur van grote bedrijven) met die van een culturele elite (kunstenaars, hoogleraren, leden van de rechterlijke macht). De culturele elite blijkt grotendeels in de stad te wonen (Amsterdamse grachtengordel, Apollobuurt, het Haagse Benoordenhout), terwijl de economische elite buiten de stad woont (Aerdenhout, Bloemendaal, Wassenaar en groeigemeenten als Haarlermermeer). Stadsmensen laten zich meer beïnvloeden door de heersende trends op woongebied dan buitenlui. Binnen de twee groepen was een onderscheid merkbaar tussen de oude chique en de nieuwkomers. Mensen die in één generatie zijn opgeklommen tot een hoog inkomensniveau blijken meer voorkeur te hebben voor nieuwe dingen (wat betreft de keuze van het huis en de meubels), dan mensen uit gegoede families. Bij de eerste groep is de auto en de garage belangrijk (en vooral het etaleren daarvan). De laatste groep daarentegen zoekt het meer in gezamelijke gebruiken (een geheime code) en in de grootte van het terrein.
Opvallend aan dergelijk sociologisch onderzoek is de consistentie van de keuzes binnen de eigen groep. Blijkbaar is de inrichting van een woning succesvol als deze de goedkeuring van anderen in de sociale groep kan wegdragen. Het interieur (opgevat als een onderdeel van een manier van leven) is een middel om duidelijk te maken bij welke sociale groep men hoort. Maar hoe zit het dan met de identiteit van de mensen binnen een groep en met de persoonlijke smaak? Ofschoon de herkenbaarheid van het interieur van een ‘soortgenoot’ van subtiele keuzes afhangt, blijkt dit type onderzoek toch vrij grofmazig te zijn waar het de feitelijke inrichting en de individuele personen betreft. Het gaat er dan ook niet om hoe de dingen eruit zien. Ze worden daarom niet tot in detail beschreven en we krijgen ze niet te zien. Om iets te weten te komen over de woning als ‘spiegel van de ziel’ kunnen we helaas niet terug vallen op studies van sociologen of kunsthistorici. Toch is er ook op dit terrein de laatste jaren veel gebeurd.
De woning als ‘spiegel van de ziel’
In Nederland heeft de fotograaf Theo Baart het voortouw genomen met zijn fotoboek Hollandse interieurs (1994), op de voet gevolgd door de journalist Tracy Metz met de rubriek ‘Van Binnen’ in NRC Handelsblad (september 1993 – januari 1994) en de programmamakers Piet Kramer en Arnoud Holleman met Interieurs voor de VPRO (1995-1996). In deze gefotografeerde, beschreven en gefilmde woningen gaat het over de mensen achter de dingen. De getoonde woningen dragen bij aan het verhaal over de bewoners. De woningen zijn documenten waarin de activiteit van het wonen op een zelfde lijn staat als het schrijven van een dagboek of een brief: ze vertellen strikt persoonlijke verhalen over individuele mensen.
De idee dat een interieur (of een afbeelding daarvan) bepaalde kwaliteiten van een portret in zich draagt, is niet nieuw. Schilders en schrijvers weten het al eeuwen. Hildebrand typeerde de familie Stastok in zijn Camera Obscura (1839) door een trefzekere beschrijving te geven van hun interieur. Vincent van Gogh schilderde zijn slaapkamer met daarin zijn eigen stoel en die waarop Gauguin had gezeten, waarbij de stoelen de plaats innamen van de personen (1888). Ook in de kunstbeschouwing zijn vergelijkbare denkbeelden terug te vinden. De Italiaanse anglist Mario Praz constateerde in 1964 dat de karakters van personen aan hun interieurs kunnen worden afgelezen, en dat bij afwezigheid van de menselijke figuren de voorwerpen gaan fungeren als de plaatsvervangers van de personen. In zijn autobiografie Huis van het leven (1958) werkte hij het concept uit tot in het kleinste detail. De spullen in zijn huis vertellen verhalen die samen zijn levensverhaal vormen.
Het fotoboek van Baart is een prachtig document van wat wonen vandaag de dag kan betekenen. Het bevat bijna 100 kleurenfoto’s die elk zijn voorzien van een korte toelichting met gegevens over de woonplaats, het soort huis en de gezinssamenstelling van de bewoners. De geselecteerde interieurs geven een doorsnede van de sociale gelaagdheid van de Nederlandse bevolking, maar de eigen woning heeft voor elke individuele bewoner een andere betekenis. Baart heeft die interieurs, of liever die uitsnedes uit de kamers, geportretteerd waarvan hij vond dat ze het meest persoonlijke verslag van de bewoners gaven. Waar Baart de foto’s laat spreken, laten Tracy Metz, Piet Kramer en Arnoud Holleman de bewoners bovendien zelf vertellen over hun woning. Metz interviewde de bewoners van enkele van de door Baart geselecteerde interieurs. Opvallend is dat de mondelinge uitleg wel iets toevoegt (met name over de karakters), maar niet strikt noodzakelijk is om je een beeld van hen te kunnen vormen. De ‘fotoportretten’ laten zich ook heel goed duiden zonder de toelichting van Tracy Metz. Je kan vaak aan het interieur zien welke leeftijd de mensen die er wonen ongeveer hebben en hoeveel ze ongeveer verdienen. Of ze behoren tot de oude chique of niet en of ze zich op de culturele, dan wel economische kant van de samenleving richten. Je kan ook zien of ze gevoelig zijn voor de nieuwste woontrends en of ze wonen in het interieur van een architect of een andere ontwerper.
De programmamakers van de VPRO maakten een eigen selectie, waarbij de bewoners in levende lijve ten tonele worden gevoerd. We leren hier wat de activiteit van het wonen kan betekenen. Voor een alleenstaande vrouw in een nieuwbouwwoning is wonen niet inrichten, maar het gebruik van de woning. Zij vertelt over de praktische en minder praktische kanten van haar woning: bijvoorbeeld dat de vloer iets afloopt zodat de wasmachine scheef staat. Een jonge vrouw vertelt over de woning van haar grootouders. Voor haar betekent die woning een verzameling jeugdherinneringen. De objecten staan voor de plekken waar ze speelde en vervangen de personen die er niet meer zijn. Een oude weduwnaar ziet zijn interieur als baken, zo blijkt uit zijn verhaal. Alles is zoals vroeger en niets mag van zijn vaste plaats gehaald worden. Als de werkster soms iets verplaatst zet hij het zorgvuldig terug op zijn vertrouwde plek. Een ‘Indische’ vrouw die samen leeft met een vriendin beschouwt haar woning juist niet als iets onveranderlijks: om de twee dagen verandert zij de inrichting compleet. Voor haar is inrichten een zinvolle manier om haar tijd te besteden.
Het is opvallend dat alle interieurportretten, of ze nu gefotografeerd, gefilmd of beschreven zijn, vertellen hoe de bewoners in het leven staan en welke waarden ze erop na houden. Het zijn de persoonlijke spullen die ons daarvan vertellen. Deze bevredigen onze nieuwsgierigheid zelfs als we moeten gissen naar de precieze relatie tussen de dingen en de mensen: of het een erfstuk van een overleden opa betreft, een foto van een geëmigreerde dochter, een tekening van een jongste zoon, een cd van een beste vriend of een vaasje van een vorige buurvrouw. Misschien maakt de omstandigheid dat we onze verbeelding de vrije loop kunnen laten dat deze portretten zo boeiend zijn.
Persoonlijke identificatie
Sommige interieurs zijn vanuit artistiek oogpunt belangwekkend, andere vertellen iets over de sociale status van de bewoners, maar zonder uitzondering zeggen interieurs iets over de persoonlijkheid van de mensen. Is dit iets van alle tijden? En omgedraaid: was het interieur altijd een plek van persoonlijke identificatie? In zekere zin wel, maar het is blijkbaar iets van onze tijd om bijzonder aan de woonplek te hechten en daarvan ook iets te willen uitdragen. Alsof het thuis een tegenwicht moet bieden voor de jacht op belevenissen (weer zo’n trend), of die nu via de media, internet of intercontinentale vakanties worden binnengehaald. Persoonlijke identificatie met de woning past bovendien bij de hedendaagse opvattingen over interieur. Anders gezegd: de inhoud van de begrippen wonen en interieur vertonen tegenwoordig een grote overlap. De opvattingen over interieur legitimeren als het ware een persoonsgebonden smaak. Sterker nog, persoonlijke keuzes zijn een noodzaak, als je van deze tijd bent tenminste. Is dat de reden dat de geïntervieuwden in Interieurs bijna zonder uitzondering het idee hebben dat hun smaak uniek is?
Het centraal stellen van het individu heeft echter ook zijn schaduwkanten. Wanneer het waardeoordeel van het individu normatief is, kunnen dingen die hun betekenis voor het heden niet duidelijk hebben weten te maken, gemakkelijk bij het grootvuil belanden. De lotgevallen van vele historische interieurs bewijzen dat. Wanneer de dingen van toen slechts waarde hebben binnen de context van de woning van nu zou het bijvoorbeeld best kunnen dat een art deco kast behouden blijft, terwijl de bijbehorende betimmering naar de sloop gaat. Of dat een schoorsteenomlijsting wordt gered, terwijl de bijbehorende biljarttafel wordt ontmanteld. Toch geloof ik niet dat het met ons historisch besef veel slechter gesteld is dan in voorgaande tijden. De periode dat alles uit het verleden moest wijken voor de moderne tijd is voorbij. Dat neemt niet weg dat waardering, degradatie en herwaardering inderdaad het lot is van de dingen die mensen om zich heen verzamelen. Zo zal ook de badkuip van Philippe Starck morgen wel naar de zolder verdwijnen… om door een volgende generatie in eer en goede naam te worden hersteld; misschien wel in een nieuwe hoedanigheid van plantenbak.
Barbara Laan